KARL ERNST OSTHAUS-MUSEUM VAN DE STAD HAGEN 
Hochstraße 73, D-58042 Hagen 

Tel.: +(0) 2331 207 3138 (info) 
+(0) 2331 207 3131 (sekr.) 
Fax: +(0) 2331 207 402 
e-mail: keom@hagen.de 

Openingsuren: di - zo 1 1 - 1 8 u., do I 1 - 20 u. 

Afdeling Hohenhof: 
Stirnband 10, 58093 Hagen-Emst 
Openingsuren: di - zo 11 - 18 u. 

Inkom: 
voor speciale tentoonstellingen wordt een vergoeding gevraagd. 

Rondleidingen: 
na afspraak (kosten 60 DM) Tel.: 02331 207 3133 

Voorzieningen: 
Karl Ernst Osthaus-archief: over kunst - en kultuurgeschiedenis 1900 - 1921 
Ernst Fuhrmann-archief ( 1886 - I 956) 
Henry van de Velde-archief: over het leven van de kunstenaar 
Naslagboekerij: over de kunstgeschiedenis van de 20ste eeuw (toegankelijk na aanmelding vanaf 1996) 

Van de talrijke publicuties van het museum kan een lijst aangevraagd worden. 

Secretariaat van ... 
Stifterverband des Karl Ernst Osthaus-Museums e. V. 
Karl Ernst Osthaus-Bund e.V. 
Henry van de Velde-Gesellschaft e.V. 
Verband der Wissenschaiftlerinnen und Wissenschaftler an Kunst- und Kulturhistorischen Museen e.V. (VWKM) 

Verkeersverbindingen 
Het museum ligt in het stadscentrum van Hagen en is met het openbaar vervoer gemakkelijk te bereiken. Parkeerruimte naast het
museum. 
Station Hagen IC-aansluiting om het uur, bus tot aan de Rathausplatz, 5 min. te voet. 
Autoweg A l, afrit Hagen-West, richting Innenstadt (centrum), de wegwijzers volgen; A 45, afrit Hagen-Zentrum, de wegwijzers
volgen. 
Prospectus van de dienst kultuur en PR van de stad Hagen en van het Karl Ernst Osthaus-Museum. 




Geschiedenis en opvatting van het Karl Ernst Osthaus-Museum 

Aan de rand van de metropolen, ver verwijderd van de mainstream van het cultuurtoerisme, is altijd al duidelijk te merken geweest
dat Beeldende Kunst, voorop de eigentijdse, slechts kleine groepen van de bevolking interesseert. Daar vooral werd het eerst en
principieel de betekenis van artistieke activiteit in twijfel getrokken en rees, veel scherper als elders, de vraag of en hoe
verworvenheden en inzichten van de kunsten ook voor het dagelijks leven vruchtbaar gemaakt kunnen worden. Precies daarom
echter was de provincie dikwijls, eerder dan de metropool, de geschikte voedingsbodem voor artistieke vernieuwing. Want waar
geen eenstemmigheid bestond over de rol van artistieke bedrijvigheid, vormde de breuk met de conventie soms de enige
mogelijkheid voor kunstenaars om belangstelling voor hun werk én om geïnteresseerden te winnen. 


De „Hagener Impuls“ - Een succes-story... 

In Hagen werd dit probleem reeds rond de eeuwwisseling door Karl Ernst Osthaus (1874-1921) onderkend en opgevat als een
uitdaging. Als mecenas, bemiddelaar en organisator vatte hij in zijn Folkwang-idee de gedachte dat kunst en leven verzoenbaar
zijn ernstig op. Hij bevorderde niet alleen daarmee overeenstemmende artistieke concepten zoveel hij kon, maar ondernam
daarenboven de grote poging zijn visie op de sociale werkelijkheid van zijn geboortestad Hagen te projecteren. 
Onder het kenwoord "Hagener Impuls" werd het initiatief van Osthaus achteraf gezien een vast begrip in de kunstgeschiedenis.
Het typisch kenmerk van deze volgens internationale maatstaven belangrijke periode was daarbij dat ze vrij onverwachts inzette
en inderdaad niet meer dan een aanloop bleef. Want slechts weinig van wat tussen 1900 en 1920 in Hagen gedacht en gemaakt
werd bleef voor de stad behouden. 
Karl Ernst Osthaus begon in 1898, vierentwintig jaar oud, aan de bouw van een museum dat aan de natuurwetenschappen gewijd
zou zijn. De bouwopdracht kreeg de Berlijnse architect Carl Gérard, die een museum ontwierp in renaissancestijl met een vleugje
neogotiek. In 1900, toen het gebouw klaar was, werd zich Osthaus bewust van het conventioneel karakter van dit prille begin. 
Op zoek naar nieuwe stimulansen botste hij tenslotte op het werk van de Belgische architect, designer en theoreticus Henry van de
Velde. De bouwlustige jongeman erkende "met één oogopslag, dat hier de weg naar de toekomst ingeslagen was; de weg, die via
verstand naar schoonheid leidde. Nog dezelfde dag vertrok een telegram naar Brussel, dat de kunstenaar zijn bezoek
aankondigde." Toen Osthaus Brussel verliet stond het vast, "dat het Museum Folkwang een protest tegen het misbruiken van stijlen,
een wekroep tot de kunstenaars en een verjongingsbron van Duitse cultuur moest worden" (Osthaus, 1919). 
Henry van de Velde ontwikkelde voor het interieur een nieuw, door de tijdgenoten als regelrecht revolutionair ervaren concept.
Betekenis kreeg het museum echter niet alleen wegens zijn binnenarchitectuur, maar vooral wegens het feit dat Osthaus onder
invloed van van de Velde de inhoudelijke opvatting van zijn museum veranderde en zich op de eigentijdse kunst richtte. Zo
bouwde Osthaus binnen de kortste keren een belangrijke verzameling op, die werken van Cézanne, Gaugin, van Gogh, Hodler,
Manet, Matisse, Renoir, Rodin, Rohlfs, Seurat, Signac en vele anderen omvatte. Het in 1902 onder de naam Museum Folkwang
geopende museum werd door Emil Nolde als "teken aan de hemel in westelijk Duitsland" begroet en weldra werd het beroemd als
het eerste museum voor eigentijdse kunst ter wereld. 
Osthaus' initiatief was echter met de oprichting van het Museum Folkwang niet uitgeput. Zijn "kunstmissie" was er veeleer op
gericht "de schoonheid weer tot overheersende kracht in het leven" te laten worden, kortom op de hervorming van het
maatschappelijk leven door de kunst. Zo stelde Osthaus alles in het werk om eminente kunstenaars naar Hagen te halen, hen
opdrachten te bezorgen en een kunstenaarskolonie te stichten met ateliers en een opleidingsinstituut. Op die manier ontstonden de
door J. L. Mathieu Lauweriks geleide 'Hagense Zilversmidse' en het 'Hagense Handvaardigheidsseminarie". In Hagen 1909 riep
Osthaus tenslotte een tweede museaal project in het leven: het "Deutsches Museum für Kunst in Handel und Gewerbe" (Duits
museum voor kunst in handel en ambacht). Opvatting en werking ervan stonden in nauw verband met de doelstellingen van de
Deutscher Werkbund, waarvan Osthaus medestichter was. 
Zijn bijzondere aandacht ging echter vooral naar architectuur en stedebouw. Hiermee dacht hij het kader te kunnen scheppen
waarbinnen zijn droom: het tot stand brengen van het Gesamtkunstwerk "maatschappij", door het samenspel van alle kunsten
werkelijkheid zou worden. De belangrijkste en ten dele ook verwezenlijkte bijdrage daartoe was de tuinvoorstad en
kunstenaarskolonie Hohenhagen, met de door van de Velde tussen 1906 en 1908 gebouwde en ontworpen (tot zelfs de
zegelstempel) Hohenhof, de woning van de familie Osthaus. Kern van het opzet moest het nieuwe 'Folkwang-Komplex' worden,
waarvoor Bruno Taut een glazen toren als stadskroon, een museumsgebouw, een Folkwang-school, een gebouw voor de
Folkwang-uitgeverij en verscheidene pleinen ontwierp. Naast Taut en van de Velde waren bij de planning ook Peter Behrens, J.L.M.
Lauweriks, Adolf Loos, August Endell en Walter Gropius betrokken. 


... en een vroegtijdig einde. 

Karl Ernst Osthaus stierf in 1921, precies 46 jaar oud. Zijn werk bleef onvoltooid. De hele inboedel van het Museum Folkwang
werd door Osthaus' erfgenamen aan de stad Essen verkocht en vormde de basis van het Museum Folkwang Essen. 
De verzamelingen van het Deutsches Museum für Kunst in Handel und Gewerbe gingen naar het Kaiser Wilhelm Museum Krefeld.
Het gebouw zelf kwam in bezit van de communale elektriciteits-maatschappij Mark en werd tot kantoor verbouwd, waarbij een
groot deel van de beroemde binnenarchitectuur verloren ging. 

Verdere verliezen ... 

In 1930 werd een nieuw kunstmuseum, het stedelijk "Christian Rohlfs-Museum", opgericht en ondergebracht in de villa Post. Het
werd reeds vroeg door de nazi's "gleichgeschaltet" (aangepast). In 1934 kreeg het de naam Karl Ernst Osthaus-Museum, maar
verloor in 1937, in het raam van de campagne "Entartete Kunst", het grootste deel van zijn bezit: ongeveer 400 werken, vooral van
Christian Rohlfs, die tot zijn dood in 1938 in het oude Folkwang-gebouw zijn atelier behouden had. Van de rest ging weer een
groot deel in de loop van de oorlog verloren. 

... en een nieuw begin. 

Zo werd het Karl Ernst Osthaus-Museum met zijn heropening einde 1945 practisch opnieuw gesticht. In 1955 kon men het oude,
door de oorlog sterk beschadigde Folkwang-gebouw in de Hochstraße weer betrekken. In het raam van urbanisatiemaatregelen
werd het ten dele afgebroken tussen 1972 en 1974, maar anderzijds door aanbouw in oppervlakte verdubbeld en voorzien van
speciale ruimte voor reizende tentoonstellingen. 
In 1992 tenslotte, negentig jaar na de opening van het Museum Folkwang, werd de oude, door Henry van de Velde geconcipieerde
binneninrichting met middelen die door Hagense burgers en ondernemingen bijeengebracht werden, in haar oorspronkelijke staat
hersteld. 
Met de binneninrichting werd trouwens niet alleen een belangrijk Jugendstil-werk van Henry van de Velde gereconstrueerd, maar
kwam ook de bijzondere opvatting van het museum weer tot zijn recht, waardoor het Museum Folkwang zich al ten tijde van zijn
oprichting van andere musea onderscheidde. Deze opvatting was er op gericht het museumgebouw als een organisme te
beschouwen, als een in zichzelf gedifferentieerd geheel waarvan de delen - functionerend als organen - elkaar op zekere manier
aanvullen en met elkaar samenwerken. Het ligt daarbij voor de hand dat zo'n museum bijzondere voorwaarden voor de presentatie
van beeldende kunst stelde - en ook nu weer stelt. Want als organisch koncept onttrekt zich dit museum aan het voor 'normale'
musea geldende basisprincipe van een lineair-neutrale, wetenschappelijk gefundeerde voorstelling vn het tentoongestelde
materiaal. Het vereist daarentegen een 'reflexieve presentatie', met andere woorden: de ontwikkeling van een
Gemeinschaftskunstwerk (gemeenschappelijk kunstwerk). 

De verzamelingen 

Sedert zijn heropening na de oorlog heeft het Karl Ernst Osthaus-Museum een brede waaier van kunstwerken met sterk
verschillende accenten kunnen opbouwen. Daarbij speelden privé engagement, vooral van de Hagense families Baecker en Borgers,
von Fritz en Hildegard Berg, evenals het Henry van de Velde-genootschap een belangrijke rol. 
Het voornaamste historisch complex vormt een grote verzameling rond het werk van Henry van de Velde (1863 - 1957). Ze omvat
vooral voorbeelden van creaties uit zijn Duitse periode (1901 - 1917) en wordt omlijst door getuigenissen van de "Hagener Impuls",
hier in hoofdzaak door werk van J.L. Mathieu Lauweriks (1864 - 1932) vertegenwoordigd. Deze verzamelingen worden vanaf 1995
voor het publiek opengesteld in een permanente tentoonstelling in de Hohenhof, die sedert 1989 als filiaal bij het museum hoort. 
Zoals van de Velde en Lauweriks was ook Christian Rohlfs (1849 - 1938), die sinds 1902 in Hagen woonde, een kunstenaar die een
heel eigen weg ging. Van hem bezit het museum ongeveer 300 werken uit alle perioden van zijn œuvre. Rohlfs' werk maakt deel uit
van de verzameling rond de klassieke modernen, die een reeks eminente werken van het Duits expressionisme evenals schilderijen
van Lyonel Feininger, Franz Marc, August Macke, Max Beckmann, Otto Dix, Oskar Schlemmer en een werkgroep van Alexander
Archipenko omvat. 
De artistieke ontwikkeling na de wereldoorlog werd tot 1988 hoofdzakelijk met kreaties van Duitse kunstenaars, meestal uit
Westduitse regio's, gedocumenteerd. Een hoogtepunt vormt hierbij het werkcomplex van de Hagense schilder Emil Schumacher
(*1912), wiens œuvre het museum uitvoerig ten toon stelt. Sedert 1988 oriënteert het Karl Ernst Osthaus-Museum zich
internationaal en wel op vier zwaartepunten in zijn activiteiten, die ondertussen door middel van tentoonstellingen, conferenties en
een reeks belangrijke aankopen vastgelegd konden worden. Het eerste kreeg vorm onder de titel Museum der Museen (museum der
musea). Bedoeld wordt de omgang met het instituut museum, dat over zichzelf als historisch verschijnsel nadenkt en zijn functies
en mogelijkheden midden in de mediamaatschappij met de hem eigen middelen onderzoekt. Vaste punten daarvan in de
verzameling zijn "Het kabinet van de conservator" (1991) van Johan van Geluwe, Joe Jones' "Music Store" (1969/91) en de
verzamelingen van het "Museum of Jurassic Technology" (1994) van David Wilson. Het voornaamste stuk van het tweede
uitgangspunt is Sigrid Sigurdssons installatie "Vor der Stille" (Voor de stilte) (1988 ff). Het heet Bewußtsein von Geschichte
(bewustzijn van geschiedenis). Hier gaat het om een onderzoek van het collektief geheugen en de mogelijkheden van zijn
objectivering in beeld en ruimte. Een derde aspect tematiseert onder de titel natural relations ons beeld van de ecologische crisis in
de grond een waarnemingscrisis is en in zoverre als estetisch probleem een echt artistiek tema vormt. Dit zwaartepunt is in de
verzameling vooral met "Die eingeweckte Welt" (de ingeblikte wereld) (1964/92) van Michael Badura en met herman de vries'
verzameling "natural relations" aanwezig. Tenslotte gaat onze aandacht onder het trefwoord trivial machines naar ons
waarnemingsvermogen en zijn technische reproduktie met analoge en digitale machines. Hier zijn het in de eerste plaats drie grote
holografische werken van Sally Weber en het „Wahrnehmungsinstrumente“ van Werner Klotz die in de tentoonstellingsruimte
permanent te zien zijn. Verder houdt het museum zich systematisch bezig met de geschiedenis van de "Hagener Impuls". Hier is -
na de reconstructie van het interieur van het voormalige Museum Folkwang - de reconstruktce van het "Deutsches Museum für
Kunst in Handel und Gewerbe" (1909 - 1922) een actueel aktiepunt.